Onderstaande toets bestaat uit 34 vragen, met uitgebreide feedback. De toets wordt afgewisseld door aanwijzingen.
werkwoordsspelling: 34 vragen
categorie 2
categorie 3
kenmerk: je is in deze gevallen te vervangen door jou (2e zin) of jouw (1e zin)
categorie 4
kenmerk: je is in deze gevallen te vervangen door jij (en komt na de persoonsvorm)
Het verschil tussen de categorieën 3 en 4 komt natuurlijk veel voor in toetsen!
categorie 5
Een zin kan één gezegde hebben (een ‘enkelvoudige zin’) of meer dan één (een ‘samengestelde zin’). Zo’n samengestelde zin bestaat uit twee (of meer) zinnetjes die aan elkaar zijn gevoegd.
Je moet bij een samengestelde zin dan eerst analyseren welke werkwoorden bij elkaar horen, dus welke gezegdes er zijn.
De volgende stap is dat je kijkt welke functies de werkwoordsvormen hebben in het gezegde: persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief (= het hele werkwoord).
In deze categorie worden nog het langst fouten gemaakt, doordat men de structuur van de samengestelde zin niet goed doorziet. Daarvoor is enige grammaticale kennis nodig.
categorie 6
Een gebiedende wijs wordt nogal eens over het hoofd gezien.
categorie 7
categorie 8
Je kunt bij de meeste werkwoorden (als moedertaalspreker Nederlands) gemakkelijk horen of er -te of -de in de verleden tijd komt: werkte, paste, hoorde, belde enz. Het gaat vooral om werkwoorden met een v of een z: stoven, beloven, verhuizen, verbazen enz. Je kunt ook als regel onthouden dat die werkwoorden -de krijgen in de verleden tijd, dat is veel gemakkelijker dan de regel van ’t kofschip. Daarbij wordt vaak de t vergeten, men kijkt voor de laatste letter vaak naar de ik-vorm, in plaats van de infinitief min -en en men verwart letters en klanken.
categorie 9
categorie 10